Interview met Wim van de Mortel uit Sint Tunnis.
Datum 20 september 2021.
Wim van de Mortel, een markante figuur in Sint Tunnis, bekend van de bloemenzaak aan de Molenstraat, welke momenteel gerund wordt door dochter Marjanne. Ik mocht hem interviewen en heb daarvan dit stuk geschreven. Wim is een interessante en boeiende verteller, zeker als het over vroegere tijden gaat. Ga er maar even voor zitten!
Wie is Wim van de Mortel?
Wim van de Mortel is het vierde kind uit een gezin van 10 kinderen van Harrie van de Mortel en Marie Coenders. Ik werd geboren op 24 juni 1934. Ben getrouwd met Fien van der Cruijsen uit Stevensbeek en we hebben drie kinderen waarvan het tweede kind op jonge leeftijd is overleden ten gevolge van een noodlottig ongeval. Na de middelbare school ben ik in het bedrijf van mijn vader begonnen en heb dit geleidelijk aan over genomen. In 1963 zijn we met de bloemisterij begonnen. Dit hebben Fien en ik altijd samen gedaan. Toen de kinderen groter werden hielpen zij ook mee in de zaak en hebben zij dit geleidelijk aan weer van ons overgenomen. Later is de jongste dochter er uitgestapt en iets anders gaan doen.
Wat is de geschiedenis van Bloemisterij van de Mortel?
Mijn vader werkte in die tijd voor Wimke de Körver als verkoper van diervoeders en opkoper van aardappelen en ging daarbij ook de boer op voor de verkoop van zaden, wat zijn handel was. Mijn moeder was Marie Coenders. Zij werkte toen ze nog jong was als dienstmeid bij Wimke de Körver in Boxmeer. (De echte naam is Wim Hendriks de oprichter van Hendrix voeders in Boxmeer, nu For-Farmers geheten). Omdat vader vaak bij Wimke de Körver over de vloer kwam kreeg hij een oogje op Marie, waar hij uiteindelijk mee getrouwd is. Ik werkte al op jonge leeftijd mee in de zaak, zelfs al toen ik nog op lagere school zat. In drukke tijden vroegen we wel eens vrij van school om thuis te helpen. We moesten dan aan de pastoor vrij vragen. Dit was nooit een probleem. De pastoor zei dan, gaan jullie maar mooi aardappelen rapen jongens. We maakten daar In de zomer als het heet was en in de winter als het vroor wel eens misbruik van. In plaats van aardappelen rapen of ander werk, gingen we dan zwemmen of schaatsen. Na de lagere school heb ik de Mulo in Boxmeer gevolgd. Toen ik die af had ben ik thuis op het bedrijf begonnen om vader te helpen. We hadden een groot gezin en daar moest hard voor gewerkt worden.
De boerenbedrijven waren toen veelal kleine bedrijfjes, of niet?
Het merendeel van de toen bestaande boeren bedrijven waren kleine bedrijfjes met een paar hectare grond, wat koeien, varkens en kippen. De sector veranderde toen al behoorlijk. De kleinste bedrijven konden de kost niet meer verdienen en gingen er vaak bij werken. Ook voor ons bedrijf viel hierdoor veel handel weg. Ook kwam de Boerenbond steeds meer op. Al wat wij verkochten, verkochten zij ook en vaak voor een prijs waarvoor wij het niet konden doen. Toen wij trouwden hebben we in de Rips een huis gebouwd. Want vader vond het beter dat ik niet in Sint Anthonis woonde omdat, als we vrij waren we ook echt vrij waren en niet geneigd toch nog weer aan het werk te gaan. In de Rips vestigden zich in die tijd veel grote boeren uit het noorden van het land met veel grond en vee die niet zo coöperatief gezind waren. Zij kochten liever bij een zelfstandige ondernemer en gunde de ondernemer die omzet. Ik kocht daar aan de Burg Wildenberglaan 1.000 m2 grond, bouwrijp, voor één gulden per m2. Het huis werd gebouwd door Harrie van Raay van de Peelkant voor een bedrag van 10.000 gulden. Enkele jaren later hebben we aan de Ripsestraat tegenover de kerk een huis gebouwd wat groter was.
Hoe kwam je dan later in de bloemenwereld terecht?
Mijn vader adviseerde mij om in de toekomst met bloemen te beginnen. In 1963 hebben wij zijn advies ter harte genomen en hebben wij de bloemenzaak opgezet. Mijn ouders en wij ruilden van woning. Wij naar de Molenstraat en onze ouders naar het huis in de Rips. Toen Marjanne en Marita van de middelbare school kwamen hebben zij in Vught de school voor bloemsierkunst gevolgd en zijn zij mee gaan werken in het bedrijf en hebben het in 1999 overgenomen toen ik 65 werd.
Toen jullie in 1963 begonnen met de bloemisterij was het assortiment natuurlijk heel anders. Kun je daar wat over vertellen?
Het assortiment was toen veel kleiner, veelal rozen, fresia’s, chrysanten enz. Maar we verkochten ook kerstbomen en kerststallen. Diervoeders voor honden en katten. En visvoer, ligt Fien nog toe! We betrokken de bloemen in het begin uit Eindhoven. Die werden per telefoon bij de groothandel besteld en kwamen met de bus van de Vitesse (later de Zuid-Ooster) mee naar Sint Tunnis. Ook hebben we in Venray veel bloemen ingekocht bij kwekers. Langzaamaan betrokken we meer van grossiers. Toen die het niet meer konden bol werken haalden we de bloemen vanaf de veiling in Aalsmeer en Lent.
Waren er in de tijd dat jullie begonnen al meer bloemisterijen in de omgeving of nog niet?
Nee, er waren toen nog heel weinig bloemisterijen zeker niet in de omgeving. Alleen Annie van Herman Vloet van de Sambeeksedijk. Zij verkocht vanuit de kas ook snijbloemen. Annie had ook de opleiding voor bloemsierkunst in Aalsmeer gedaan. Herman teelde hoofdzakelijk vaste planten voor de veiling in Lent.
Jij was ook lid van de vrijwillige brandweer, wat kun je daarover vertellen?
De brandweer dat was iets waar ik altijd grote ambitie voor heb gehad. Al voor dat ik trouwde. Misschien is dat ontstaan omdat de brandweerwagen bij mijn stiefgrootvader en grootmoeder aan de Lepelstraat stond, waar ik veel kwam. De brandweerwagen stond in het schuurtje aangebouwd aan het woonhuis. Mijn stiefgrootvader was Bertuske Wolters. Mijn grootmoeder heette Drika Pennings en is eerst getrouwd geweest met Van de Mortel maar die is jong gestorven. Hij was hoofd van de jongensschool hier in Sint Tunnis. Van oorsprong heette hij niet Van de Mortel maar Adriaans. Hij veranderde zijn naam toen hij van Valkenswaard naar de Mortel verhuisde. Daar woonden toen al meer Van de Mortels. Later verhuisden ze naar Sint Tunnis naar de Lepelstraat. Ze hadden drie kinderen, Gerrit van de Mortel, Harrie van de Mortel (mijn vader) en Sjef van de Mortel die later in Wanroy gewoond heeft.
Je had het over de brandweerwagen die bij je stiefgrootvader stond. Wat voor wagen was dat?
De brandweerwagen was een pompwagen die door een paard getrokken werd. Dat paard werd geleverd door Jo Minten. Eigenlijk heette die Jo van de Berg maar dat wist niemand in heel Sint Tunnis niet. Als er brand was dan haalde Jo Minten het paard, spande die in en dan werd er zo naar de brand gereden. Je had natuurlijk niet zo veel te blussen met zo’n pomp maar er werd ook met alles geblust al was het, de gier uit de gierput, maar het werd wel geblust.
Stiefgrootvader en grootmoeder zijn wel oud geworden maar uiteindelijk naar het klooster verhuisd waar ze een kamer kregen en door de zusters verzorgd werden. Die brandweerpomp is toen ook op een andere plek geplaatst, dat was op het einde van de oorlog. Na de oorlog kreeg de gemeente ook wat beter materieel. Ze kochten toen een vrachtwagentje een Deutz 3 tonner waarmee door de week zand, grint en in de winter zout gereden werd. Deze wagen werd gereden door eerst Gerrit Meyer en later Harrie Peters of omgekeerd dat weet ik niet. Ook werd er door de gemeente een opzetpomp aangeschaft welke bij brand op die vrachtauto gezet werd. Dus bij brand werd hetgeen op de wagen geladen stond terplekke op gekipt en met spoed de opzetpomp op de wagen gezet. Deze pomp hing in een lier van de grond zodat de vrachtauto er onder gereden kon worden en zo de pomp geladen werd. Ome Jan Gieben die brandweerman was, moest er voor zorgen dat deze wagen en die pomp in goede conditie bleven. De pomp liep op zich goed maar als je bij het starten meteen gas gaf dan sloeg de pomp af en kon je hem niet meer starten. Dan liep hij niet meer en moesten ze maar zien hoe ze de brand geblust kregen. Materieel was er verder ook bijna niet. Ze hadden eigenlijk niks, ja een leren jas, een helm, een straalpijp en een schop, verder niks.
Een leuke anekdote daaromtrent was het volgende:
Dat vrachtwagentje stond hier op de Molenstraat in een gebouw wat aan ons huis aangebouwd was. Theo Jans woonde daar met zijn gezin. Het gebouw bestond uit het voorhuis waar Theo Jans woonde en het achterhuis waar dat vrachtwagentje in stond. Het werd er vooruit ingereden en moest er achteruit uit. Bij brand kwamen de brandweerlui hier allemaal naar toe om met de wagen met de opgezette pomp naar de brand te gaan. Als er dan een brandmelding was moest Ome Jan Gieben de wagen starten door deze aan te zwengelen. Hierbij is het eens voorgekomen dat Ome Jan vergeten was de auto uit de versnelling te zetten. Dus toen de motor aansloeg drukte de wagen de houtenwand tussen het voor en achterhuis er totaal uit en kwam de wagen in de woonkamer tot stilstand.
Hoe oud was je Wim, toen je bij de brandweer kwam?
Ik ben bij de brandweer gekomen toen ik 35 jaar was in 1969. Toen het nieuwe gemeentehuis gebouwd is. In die tijd stopte een grote groep brandweerlui er mee omdat ze de 55 jarige leeftijd bereikt hadden. 55 jaar was namelijk de leeftijd waarop je als brandweerman moest stoppen. Wij zijn toen met 7 nieuwe mannen begonnen. Omdat ik een zelfstandig beroep had kon ik ook de tijd vrij maken voor de brandweer. Voor iemand die in loondienst was lag dat veel moeilijker. De werkgever moest daar dan ook mee instemmen. Vandaar dat het in die tijd allemaal zelfstandigen waren. En omdat ik opgegroeid ben met de brandweer als buur, had het wel mijn ambities. In die tijd kocht de Gemeente ook een nieuwe brandweerwagen en dat was de eerste echte brandweerwagen, een Austin. Voor mijn tijd was Niek Verplakt commandant. Later werd dat Harrie Gieben en die werd weer opgevolgd door Jan van Teng Willems. Toen die weer opstapte werd Wiel van Dijk commandant en ik ondercommandant.
Hoe werd in die tijd de brandweer gealarmeerd?
Een brandmelding kwam telefonisch binnen bij Café Oelbroek of werd daar mondeling gemeld. De sirene werd aangezet door v.d. Borne of zijn vrouw, net wie de telefoon aannam. Wij holden of fietsten dan naar de brandweerwagen om zo snel mogelijk bij de brand te zijn. Later is de brandweerwagen naar de Gemeenteschuur gegaan aan de bosweg. Daar was een stuk aangebouwd en daar stond de wagen in. De ruimte was zo klein dat als we na een brand of een oefening iets wilde nabespreken, we op een oude houten schoolbank konden gaan zitten welke onder de kapstok stond waarop de leren jassen hingen. Het was een prachtige tijd. Ik kijk er met plezier op terug.
Volgens mij ben je er nog steeds bij betrokken, klopt dat.?
Ja dat klopt, ik ben nog steeds lid van de brandweervereniging waar ook oud brandweerlieden lid van kunnen zijn. Ik denk dat er weinig zijn die op deze leeftijd er nog bij zijn en nog met heel veel plezier.
Je was toch ook lid van de heemkundekring?
Ja, toen die opgericht is ben ik ook lid geworden. Ik heb me hoofdzakelijk bezig gehouden met de geschiedenis van de molen die hier vroeger heeft gestaan. Die stond aan de Molenstraat. Ik vond het belangrijk de kennis van de geschiedenis van die molen vast te leggen. Zoals van wie die molen is geweest. Waar hij vandaan kwam. Hij heeft namelijk voordat hij in Sint Tunnis kwam, in Gemert gestaan. Die molen is uiteindelijk te gronde gegaan omdat de boerenbond hier begon met malen aangedreven door elektromotoren. Over die molen zou nog een boek geschreven worden maar dat is tot op heden nog niet gebeurd. Inmiddels ben ik geen lid meer van de heemkundekring.
Je bent een groot natuurliefhebber, waar geniet jij zo van?
Ja, een ding heb ik altijd voor ogen gehad en dat was, als ik de kans heb en ik heb het geld dan wil ik grond kopen. Ik heb de eerste grond van Toon Hermanussen gekocht. Daar heb ik altijd liefhebberij in gehad. We hebben daar altijd weiland met een paar paarden en een moestuin gehad. Het is zo fijn om daar te zijn. Gewoon rustig op je eigen, geconcentreerd bezig met iets, dat is het schoonste en genieten van alles wat er over de grond loopt en in de beek zwemt, dat is prachtig. Net als gisteren ook weer. Dat er twee kraaien in de wei zitten, daar staan twee paarden bij en die staan ongeveer de staart van die kraaien af te bijten. Dan moet jij maar eens proberen een kraai te vangen. Die dingen die zie je daar. Prachtig.
Wim, hoe ervaar jij deze tijd in vergelijking met bijvoorbeeld 40 jaar terug.
We hebben een grote vooruitgang gehad, een mechanisatie waardoor kleine bedrijven eigenlijk gedwongen zijn er mee op te houden. Die mensen zijn allemaal moeten gaan werken. Bij Stork zijn er gelukkig veel terecht gekund. Er zijn er ook veel naar de Körver gegaan en naar bedrijven, opgezet door Wimke de Körver. Zoals de Fri-ki, de Norma enz. Wimke heeft ook veel kippenbedrijven gebouwd. In Vredepeel hebben ze grote hokken gebouwd, in Beugen, in Landhorst, in Heijen allemaal gebouwd om die Hyline kip te houden en te fokken. Deze Hyline kip heeft momenteel meer dan 95% van de wereldmarkt wat eieren aangaat.
Vroeger waren mensen veel meer op elkaar aangewezen. In alle opzichten. Ze werkten onder elkaar. Als er geploegd moest worden gingen ze bij iemand die ze goed kenden het paard halen, dan hadden ze twee paarden voor de ploeg staan. Ze gingen elkaar helpen met de oogst, met het hooien, met alles hielpen ze elkaar. En dat is er niet meer. Je zat lekker onder de draad door te buurten. Dat is allemaal voorbij. Ze kennen elkaar bijna niet meer.
Hoe zag de middenstand er 65 jaar geleden uit?
Wat de middenstand betreft. 65 jaar geleden woonden er 27 neringdoende mensen in Sint Tunnis die een winkel hadden. Koos Aben, de fietsenmaker, was toen voorzitter van de middenstand-vereniging. Daar zijn foto’s van, in 1960 gemaakt bij Koos voor de zaak. Daar staan ze allemaal op.
Nu is er bijna geen middenstand meer, wat een geweldige aderlating voor de gemeenschap Sint Tunnis is.
Wim, bedankt dat je mee wilde werken aan een interview voor “Samen Sint Anthonis”.
Dorpsverbinder, Gerard Jansen