Publicatie Trots Sint Tunnis
Door Arie Cornelissen
Waarom groeit in de bossen bij Sint Tunnis de Zuid-Europese zee-den? En waarom zingt de boomleeuwerik er weer vrolijk op los? Op ontdekkingstocht met oud-boswachter Frank van Kalleveen. “Een flinke storm is een zegen voor het bos.”
Met een verrekijker om de hals staat Frank van Kalleveen (69) klaar bij het parkeerterrein tegenover De Heksenboom. “Je kunt het je bijna niet voorstellen, maar waar we nu staan was in de jaren dertig van de vorige eeuw de stuifzandlaag zó dik, dat je er amper doorheen kon rijden. Dit gebied rondom de zogenoemde Ullingse Bergen was behoorlijk verstuifd. Zo erg dat het zand soms tot aan de kerk van Sint Anthonis reikte”, zegt Frank. “Omdat de verstuivingen het dorp bedreigden, zijn er veel bomen geplant. Vooral dennen want die doen het goed op arme grond. Daarom zie je die boomsoort vooral aan de Sint Tunnisse zijde van het bos. Er staan ook veel zee-dennen. Dat is een Zuid-Europese boom die nog veel beter bestand is tegen droogte.”
Hij springt op de fiets. “Kijk, hier staat een zee-den. De schors is heel ruw en de dennenappels zijn groot. De wortels zijn indrukwekkend en steken soms boven de grond uit. Mooi, hè! Ze blijven fier overeind. Maar goed ook, want op die manier blijven de zanderige gebieden als geheel intact. En het voordeel van bomenplant is ook dat eronder een humuslaag ontstaat, waarop weer planten en insecten kunnen leven,” legt Frank uit, terwijl hij met de knieën op de grond in de humuslaag wroet. “Deze veranderingen in het bos hebben ook andere dieren aangetrokken die er voorheen niet waren. Denk aan de zwarte specht, de boomklever en de bosuil.”
“Hoor je ‘m?”
Via het ‘herderspad’ - “één van de oudste zandwegen in de regio, waarover de herders eeuwen geleden van Sint Anthonis met hun schapen richting De Peel gingen”- komen we in het gebied dat de overgang vormt van bos naar hei. We staan stil op een mooi uitzichtpunt. “Verderop, aan beide zijden van de verharde weg dwars over de hei, was vijftig jaar geleden nog bos. Heide heeft een grote natuurwaarde. Omdat gevarieerde bos- en heideranden belangrijk zijn voor veel diersoorten, laat men langs de randen regelmatig bomen en struiken groeien. Zo gauw er teveel bomen komen, wordt er ingegrepen. Vooral de openheid is belangrijk op de hei. De randomgeving is aantrekkelijk voor sommige insecten. Die op hun beurt weer speciale vogels aantrekken. Zoals de boomleeuwerik. Hoor je ‘m?”, zegt Frank terwijl hij zijn hoofd draait. “’Kloek-kloek!’, schreeuwt-ie. Dat is ‘m.”
De verschillen in de bodem van het Sint Tunnisse natuurgebied zijn groot. “Dat komt door de vele Peelbreuken. Het waterbeheer is lastig. Het is een chaos in de grond. In het stroomgebied van de Tovense Beek, die ontspringt in Landhorst, kan het op enkele punten drassig zijn. Maar het totale natuurgebied is schraal en droog. Daardoor vind je in deze bossen honderdjarige eiken die amper een dikte hebben van een liniaal. Vanwege het vochtgebrek zijn ze bijna onherkenbaar dun. Heel bijzonder voor oude eiken.”
Zwarte schuur
Aan de andere kant van de hei verandert het bos. “Hier ter hoogte van waar we nu staan bij de ‘zwarte schuur’ is het begin van de Peel. De bodemlaag bevat zwarte grond en geen stuifzand. Je vindt er meer sparren. Die zie je aan de Sint Tunnisse kant niet. Sowieso is deze plek historisch, want de zwarte schuur was vroeger de ingang van het bosgebied en ooit dachten de Duitsers hier onderduikers te vinden.“
Op de weg terug, blaast de wind in de rug. “Wind doet een bos goed. Ja, zelfs een storm is een zegen voor het bos”, zegt Frank stellig. “De dode takken waaien eraf. Uit die verdorde takken halen insecten hun voeding. En de insecten zijn weer voeding voor andere dieren. Voor een gezond bos moet 20 procent van het hout ziek zijn.”
We fietsen langs een kudde schapen. “Die zijn samen met de Schotse Hooglanders voor het beheer van de begroeiing onmisbaar. Je weet nooit precies waar je ze aantreft. Dat is ook het mooie aan de natuur hier. Het is elke keer weer anders. Daarom houd ik ook zo van dit gebied.”